Nog landelijk Noord

Stofwolken

Dit is haar domein, op deze hectares pacht ze haar droom. Ze staat in het midden van een door schrikdraad omzoomd vierkant. Een kordate dame in ruiterlaarzen, met een lange paardenstaart. Drie merries draven om haar heen. Het zijn compacte, stevige paarden, IJslanders. Door lichaamshouding, handgebaren en een enkele kreet laat ze die stappen, draven of galopperen. Moeiteloos zet ze er twee stil en laat dan de derde solo zijn rondes maken.
Ondertussen vertelt ze hoe ze dat bewerkstelligt. Ik luister, maar ze is moeilijk te verstaan over het hoefgeroffel heen, en bovendien word ik ernstig afgeleid door de schoonheid van het tafereel.
Het is nog warm, maar niet langer heet. De zoveelste laatste zomerdag van dit jaar.
De avondlucht is inmiddels donkerblauw en onderweg naar zwart. Maar er is licht: de wervelingen worden schuin van boven verlicht door een enkele lamp op zonne-energie.
De ontketende dieren laten het stof metershoog op wervelen.

    Ook het geluidsbeeld is prachtig. Krekels laten massaal van zich horen. In de verte gakken ganzen en uit de omringende weilanden klinkt een enkele loei, een spaarzame hinnik.
Achter het carré ligt een doolhof van hoog opgestapelde in glimmend plastic ingezwachtelde cilinders hooi. De grote donkere muil van de stal gaapt verderop. Ik was er zonet nog. Klimplanten zoeken en vinden er een weg omhoog door de gaten in het dak.

    In de verte fonkelen de lichten van de hoofdstad. Die hoor je ook, als je goed luistert. De ringweg produceert een diep en constant gebrom. De stad zet langzaam maar zeker stevige schreden deze kant op. Als je zo’n schattig boerderijtje of Oud-Hollands huisje wilt bewonen moet je tegenwoordig op z’n minst een miljoen meenemen. De Tesla’s, Mercedessen en Jaguars in het dorpje verderop getuigen van een nieuw soort bewoners hier.

    Er moeten nog een heleboel mensen bij, dat is een onomstotelijk feit waarbij geen vraagtekens horen. Vroeg of laat zullen ook hier de weilanden met vierkante hoogbouw volgebouwd worden, aangeprezen als “wonen in het groen”. Stukje bij beetje wordt alles verstadt, de restanten natuur worden geminimaliseerd en tot park teruggebracht. Een enkele boerderij mag in bedrijf blijven om de kinderen te laten zien hoe het vroeger was, toen de mensen nog niet beter wisten. Totdat de door al die mensen bewerkstelligde zeespiegelstijging het water permanent over de dijken laat klotsen en de hele mierenhoop onder water zal verdwijnen.

    Vanavond lijkt dat nog ver, ver weg. Daar is de stad en hier zijn de dieren. En zij en ik zijn wij.

door kip gedragen

Door kip gedragen

De man vòòr mij wordt door een kip de bus in gedragen. Geen echte natuurlijk, want met een kip die je overal naartoe draagt kun je het openbaar vervoer net zo goed links laten liggen.

    Buiten de bus regent het niet erg hard, maar waait het des te meer. Het zelfde aanhoudend grauwe snertweer waar we gevoeld al maanden een abonnement op hebben.

    Los van de man die door een kip gedragen wordt, is er vandaag niks bijzonders aan de passagiers. Petjes, trainingsbroeken, permanentjes, hoofddoekjes, twee vaders met kinderwagens in touw. Niemand slaat acht op de man op de kip, bijna iedereen is verdiept zijn of haar telefoon. Ik kijk naar de man op de kip. Hoewel, op de kip. Op zijn stoel lijkt hij gewoon een breeduit zittende man, met een hele grote cartoonkip tussen zijn benen.

    De man heeft duidelijk over zijn outfit nagedacht. Boven de gele broek draagt hij een eveneens gele hoodie die hij combineert met een geel/rood/witte sjaal. De donkere winterjas daarboven is dan weer puur praktisch.

    Ook hij kijkt op zijn schermpje. Hij houdt het toestel op armlengte en grijnst in de richting van het apparaat. Op kip in bus door buitenwijk, een moment dat het verdient om vastgelegd en gedeeld te worden.

    Als ik, laten we zeggen in het kader van een weddenschap, gedwongen zou zijn om met een outsized pluche kip tussen mijn benen in de bus te zitten, zou ik waarschijnlijk strak voor me uitkijken, ieder oogcontact vermijdend, een dieprode tint op mijn wangen. Hij niet. Met zijn recent gemillimeterde haar, stoppelbaard en stevige lichaamsbouw oogt hij als pakweg een bouwvakker. Die bij een kip op schoot zit.

    Ik pas me aan mijn medereizigers aan en haal mijn telefoon tevoorschijn. Gewiekste Googlaar die ik ben heb ik de uitmonstering snel gevonden. Voor nog geen vijftig Euro ben je de eigenaar van Carre me Kostuum door kip gedragen. “Doordat de eigen benen in het kip gedeelte verdwijnen en de nepbenen gevuld zijn lijkt het net of je op een de kip zit.”, informeert de site behulpzaam. En: Thema: fun outfit, kostuum, carnaval, vasteloavend, kerst party, Mexico, mexicaanse, toppers 2020, absolute kerst hit, verkleedkleding, goedkope carre me kostuum. Ik begrijp er niet veel van.

    Ik ben van ver boven de rivieren en snap sowieso weinig van carnaval. Voorbeeld? Stel, ik had na lang delibereren gekozen voor Carre me Kostuum door kip gedragen (Artikelnummer: bol88112). En stel, ik was op het openbaar vervoer aangewezen om bij naar mijn carnavalslocatie van keuze te brengen. Dan zou ik het Carre me Kostuum door kip gedragen in een tas gestopt hebben, om het pas ter plekke, omringd door eveneens gekostumeerden, aan te trekken.

    Ik scroll door het verdere aanbod. Al snel wordt me duidelijk dat het nog niet zo’n slechte keuze is, Carre me Kostuum door kip gedragen. Tenminste, tussen outfits als Herr Hans Von Klausewitz Kostuum Man (“Deze speciale outfit kun je bij heel veel gelegenheden beter niet dragen, maar is bijna onmisbaar op een grappig foute kleding themafeest. Met dit foute nazi lookalike kostuum scoor je daar zeker punten!“), Wachten Op De Elektrische Stoel Gevangenis USA Man Kostuum (bijpassende accessoires: Kerker Boeien Nek En Hand 110 Centimeter) en Taliban strijder (Inclusief: Shirt, jas, bomriem en pet).

    Mijn halte nadert. Ik druk op de knop die het woord STOP rood laat oplichten en stop mijn telefoon weg. Aan mijn lijf geen polonaise. Ik haal mijn ingetogen donkerblauwe rugzak van mijn schoot en doe hem op mijn rug. Door Symen gedragen.

Letters op het wegdek bij de pont

Never dat dat mijn broer is

Terug naar huis kan ik kiezen: via de brug over de rivier, of met de pont. Als ik geen haast heb kies ik meestal het laatste.
Mijn horloge geeft kwart voor zeven aan. De pont gaat tot zeven, dat komt wel goed. Ik kies de route met de pont.
Als ik aan kom lopen is die net onderweg naar de overkant. Aan deze kant staan de villa’s ruim gespatieerd tussen het lieflijk loofhout, aan de overzijde begint de volkswijk. Daar woon ik.

    Er staat al iemand te wachten. Een ielig jongetje van een jaar of negen, tien. Hij hupt onrustig van de ene voet op de andere en kijkt ingespannen naar de overkant van de rivier.
De pont is opmerkelijk snel terug dit keer. Om eventuele communicatie te vergemakkelijken trek ik het linker dopje uit mijn oor. Het jongetje is als eerste op de boot, er zijn geen andere passagiers. De joviaal ogende schipper vraagt hem lachend waarom hij zonet niet met zijn broertje meeging. “Dat is mijn broertje niet. Never dat dat mijn broer is!” antwoord de jongen verontwaardigd. Hij heeft donkere ringen onder zijn ogen, zie ik. De schipper vindt het grappig en zoekt mijn blik. Hoewel ik de situatie niet begrijp lach ik plichtmatig terug. Onderweg geniet ik van de avondlijke flard waterleven, hoe het lage licht schijnbaar teder over het rimpelarme Spaarne strijkt et cetera.

    Aan de overkant staan vijf stratiboys, hun fietsen aan de hand. Petjes, capuchons. Zo te zien zijn ze allemaal een paar jaar ouder en een stuk groter dan hem. Zodra ze binnen gehoorsafstand zijn roept het jongetje hen toe. “Als jullie me aanraken spring ik in het water!” “Wat zeg je nou?” spot een van zijn opponenten. “Ik zei niks” klinkt het terug, veel zachter nu. De pont meert scheef aan en botst tegen de wal. Even verlies ik mijn evenwicht. Dan gaat de klep naar beneden. De grootste van het stel richt zich tot mij. “Niks aan de hand meneer, dat is mijn broertje” verzekert hij me, met zijn mocro-accent. Lijkt hij op het jongetje? Ik kan het zo snel niet beoordelen.

    Er staat een breed hek aan deze kant. Het staat er zodat passagiers netjes kunnen voorsorteren. Links erin, rechts eruit. Het jongetje klimt er razendsnel overheen en zet het op een lopen. Hij verdwijnt over het kleine houten bruggetje in het ongebruikte terrein waar jaren geleden nog een bungalow op stond. Nu is het een soort verwilderde tuin. De jongens gaan achter hem aan met hun fietsen.

    Onderweg passeer ik hen. Ze staan inmiddels in een kring om het jongetje heen en praten op hem in. “Waarom wil je nou niet mee naar huis?” vang ik op. Een van de jongens is niet de tuin ingegaan en maakt op de straat ervoor wheelies op zijn fiets. Snijdt ie soms een vluchtroute af? Ik overweeg of ik moet ingrijpen. Ze moet vertellen dat ze op moeten houden. Maar waarmee? Het jongetje lijkt bang. Of is ie ondeugend? “Hij heeft gister een klein meisje geslagen!” vang ik op uit de tuin. “Ik zou haar niet slaan, ik zou haar neuken!” roept de fietsjongen.
Ik loop door. Achter me hoor ik langzamerhand zachter klinkende stemmen die ik niet versta. Ik duw het linker dopje terug mijn oor in en kijk niet meer om.

Spreekstalmeester van het spoor

Het is puur toeval, dat ik hem tegenkom. Als er gewoon treinen richting Capelle zouden rijden was het niet gebeurd. Maar precies vandaag rijden die niet. De gevreesde vijf woorden zijn gevallen: De NS zet bussen in.

    De heenweg is nog best te doen. Eerst met mijn dochter achterop tegen de wind in langs het Spaarne naar het station fietsen. In de trein eten we boterhammen en lees ik voor uit Douwe Dabbert. In Rotterdam kunnen we gelijk de ingezette bus in stappen. Die blijkt een comfortabele touringcar waarin we keer op keer het alfabet samenstellen, eerst zij een woord dat met een A begint, dan ik een met een B, en zo verder. We wijzen mensen buiten op straat aan en vertellen daar iets geks over. Die meneer daar heeft enorm jeuk aan zijn neus. En dat meisje daar is vanochtend uitgegleden over een bananenschil. Svea vraagt om dingen met poep en pies, want dat is momenteel het grappigst. Nou vooruit. Zie je die grijze container daar, vraag ik, met die houten platen die eruit steken? Dat hout is alleen om af te dekken, de rest van de container zit helemaal volgeperst met babypoep. In dat huis daar, zie je, woont een mevrouw die een baby had gekregen. En alle poepluiers had ze in de kelder bewaard, net zo lang tot het kind zindelijk was. En toen had ze alle poepluiers, wel duizend, in 1 keer in die container gegooid. Svea vindt het meesterlijk.

    Ook van Capelle naar Rotterdam terug gaat vandaag via touringcar. Ik reis alleen, het uitzicht is inmiddels bekend, en in tegengestelde richting niet interessanter. Schuin achter me zit iemand krachtig en onophoudelijk zijn neus op te halen. Het is een in zwart puberuniform gestoken jongeman, zijn snotneus steekt uit boven een zwart mondkapje. Ik vis mijn spelertje tevoorschijn en zet de muziek hard genoeg om het gesnork te overstemmen. De bus remt af. Gele borden melden een tijdelijk tekort aan rijstroken. Vòòr ons staat het verkeer zover het oog reikt vast. Telefoon erbij gepakt, en nee, die aansluiting op Centraal ga ik niet meer halen nu.
Ik haal diep adem en draai intern een knop om. In plaats van erop te focussen dat ik mijn weekend laat wegdruppelen in een tergend traag voortsukkelende stopbus in een Rotterdamse buitenwijk, stel ik me voor dat ik dit stuk te voet had moeten afleggen. Ik hoef niet te lopen, ik zit, verwarmd en droog. En dat nog gratis ook, geen incheckpaal heb ik gezien. Muziek in mijn oren, mooie herinneringen aan het samenzijn met mijn dochter kakelvers in het geheugen, ik mag niet klagen. Ik ben niet waar ik zijn wil, maar ik maak er wat van.
Als ik bij Centraal eindelijk uitstap schuif ik gelijk mijn mondkapje naar beneden. Heerlijk, die relatief frisse lucht in het stukje lopen tussen bus en station. De trein is inderdaad een paar minuten geleden vertrokken. Nu kan ik een poos wachten op een trein die me in een keer naar Haarlem brengt, of instappen in de al klaar staande stoptrein naar Den Haag Centraal. Hoewel het extra reistijd en een extra overstap betekent kies ik het laatste, ik ben liever onderweg.

    Als onze trein Den Haag Holland Spoor nadert manifesteert een verder ongezien gebleven conducteur zich via de geluidsinstallatie. Alles wat je over de reis zou willen weten verschijnt tussen de reclames door op een scherm in de coupé, en anders wel op het scherm in je hand. Mededelingen als “We naderen station Zussemezo. Denkt u bij het verlaten van de trein aan uw eigendommen” voelen al enigszins archaïsch. Deze spreker echter laat me onmiddellijk mijn oren spitsen. Dit moet iemand zijn die professioneel iets met zijn stem heeft gedaan. Als diskjockey misschien, maar waarschijnlijker lijkt me als acteur. Amper nog werk tegenwoordig, in die branche, en de huur moet toch betaald. Geconducteerd moet er natuurlijk altijd wel worden want de treinen rijden steady door. Zo moet het gegaan zijn, stel ik me voor. De stem is warm, donkerbruin en spreekt met een rustige autoriteit, in krachtig ABN. Dames en heren, is zijn mantra. Hij vlecht het als een rode draad door zijn zinnen. Ik bedenk dat ik hem had willen vastleggen. Had makkelijk gekund, telefoontje even bij een speaker houden. Niet gedaan.
Als we het Centraal Station naderen laat hij voor de tweede en laatste maal van zich horen. ‘Dames en heren, we naderen station Den Haag Centraal, het eindpunt van onze reis. Denkt u bij het verlaten van de trein aan uw spullen en prullen. Maar veel belangrijker, dames en heren, denk ook een beetje om elkaar. ’
Mededelingen die in de regel verveeld zakelijk, op zijn best gemaakt joviaal uit de speakers klinken, worden door hem met pathos gevuld. De intercity is zijn podium, wij reizigers zijn publiek. Ik ga alvast voor de toegangsdeuren staan. Tijdens zijn monoloog draai ik me om naar de dame die achter me staat te wachten, met een blik zo van hoe vind je die? Ik zoek maar vind geen herkenning. Zij waarschijnlijk ook niet, er gaat heel wat expressie verloren zo met het grootste deel van je gezicht bedekt.
‘Wees lief voor elkaar. In deze tijden al helemaal, dames en heren. ’
Hoor ik daar een kleine snik in zijn stem? Het klinkt alsof ook hij het eindpunt van zijn reis heeft bereikt.
‘Hou rekening met elkaar. Een heel fijne dag nog verder toegewenst dames en heren, en wellicht tot ziens. Het was mij een eer. ’

    We zijn er. Ik ben benieuwd naar deze voordrachtskunstenaar en zou hem een woord van waardering willen toevoegen. Ik zie hem niet. Wel dat ik nog een fiks stuk perron voor de boeg heb en ik wil mijn aansluiting niet nog een keer missen. Ik zet het op een rennen waarbij mijn rugzak als een rodeorijder op mijn rug op en neer davert en mijn mondkapje hulpvaardig naar mijn kin zakt. Ik had me de sprint kunnen besparen, het duurt nog minutenlang voordat mijn trein vertrekt. Terwijl de wasem langzaam onder mijn brillenglazen wegtrekt en mijn hart zijn normale ritme hervindt denk ik aan de acterende conducteur, of de conducterende acteur. Hij is niet waar hij zijn wil, maar hij maakt er wat van.

moieit, verhaal, verdekt opgesteld, haarlem, avondklokrellen

Moieit

Ik luister naar een podcast over de strijd van de Romeinen tegen de Germanen. De Germanen winnen, ze lokken de door vriendjespolitiek op zijn plek terechtgekomen Romeinse generaal en zijn gevolg het duistere woud in, en slachten ze allemaal af. Ondertussen ben ik een eerder door mij op maat gezaagde plank aan het grondverven. Terwijl die droogt werk ik verder aan mijn ontwerp. Voor het gouden jubileum dat mijn ouders vorige maand vierden maakte ik een kunstwerk. Zoiets wil mijn dochter nu voor haar zesde verjaardag ook. Ze heeft voor me opgeschreven wat daarop te zien moet zijn.

poes
leturs
boom
vorumujs
reeguboog
rosu
Svea
natur
moieit

    Mijn werk voldoet niet aan al haar wensen. Maar leturs, vorumuj, Svea en de kleur rosu zitten erin. Uiteraard streef ik ook naar moieit. Uitgevoerd in papier, hout, en glas. Om half acht rond ik af, zin in eten.

    Onderweg terug langs de rivier word ik ingehaald door een jongen op een elektrische step. Is hij onderweg naar de plundering? Een bericht doet de ronde dat de supermarkt tegenover mijn woning vanavond geplunderd gaat worden. Er is een Whatsapp groep met zo’n honderd man. Ik denk dat het allemaal zo’n vaart niet zal lopen, de politie is op de hoogte.

    Dichterbij huis zijn er opvallend veel mensen onderweg. Sommigen staan op vreemde plekken stil in auto’s, van binnen gloeien de schermen van telefoons. Her en der lopen groepjes schichtig om zich heen te kijken in het 2021 jeugduniform: zwarte hoody, mond bedekt met iets zwarts, zwarte, taps toelopende trainingsbroek, sneakers. Vlakbij mijn huis verzamelen zich tientallen jongeren. De politie is ook aanwezig en observeert. Naast de deur van de fietsenstalling is het druk. Ik besluit via de tuin met mijn fiets naar binnen te gaan. Voor de de deur in de zijstraat bij de toegangsdeur zit een jongen op een scooter, in afwachting van iets. Even monsteren we elkaar.

    Boven voor de grote ramen heb ik een goed uitzicht. Het wordt steeds drukker. Er worden bivakmutsen gedragen. Het is een spitsuur van langzaam voorbijrijdende personenwagens. Politiebusjes rijden af en aan. Mensen grabbelen in zakken, wat zit er in? Er gaat iets gebeuren, de groep wordt groter. Af en toe klinkt een harde knal.
Ik heb een vriend aan de telefoon en breng ondertussen verslag uit. In mijn woonkamer aangekomen doe ik geen lampen aan. Het voelt niet goed, zij in het halfdonker, ik in het licht.

    Uiteindelijk gaat het los. Stenen vliegen richting politiebusjes, een brandblusser wordt leeggespoten. “Kankerjoduuuu!” is de strijdkreet. Binnen een minuut zijn alle ramen van de bushokjes eruit. Een jongen brengt met een kickbokstrap een ruit de genadestoot toe. De tuinhekken van mijn onderburen worden losgetrokken en er wordt een brandstapel mee gemaakt, op een paar meter van hun ramen. Een kruiwagen gaat erop, stoelen, een tankje benzine wordt in het vuur gegooid.

    Vanuit de kamer van mijn dochter kan ik het beter zien. Flakkerend oranje licht verlicht haar hoogslaper, haar knuffels. Het vuur slaat over naar een bestelbusje, die helemaal afbrandt. Gejuich. Een vuurwerkbom ontploft in het vuur. De stenen gaan vooralsnog van rechts naar links maar ik weet niet waar het ophoudt. Ik draai de ventilatie dicht, het begint te stinken naar verbrand plastic en andere zooi. De vonken komen hoger dan het huis. Een groeps-appje laat zien dat de ruiten van en naast onze toegangsdeur zijn ingegooid. Later zie ik op een filmpje hoe een fotograaf een steen tegen zijn achterhoofd gesmeten krijgt.

    De ME treedt aan, en op. Busjes jagen de relschoppers de zijstraten in, het wordt snel rustiger. Na een poos verschijnen de mannen van de brandweer, ME’ers met schild en wapenstok zorgen dat die hun werk kunnen doen. Een paar fotografen leggen de uitdovende brand vast. Af en toe zie je een enkeling haastig weglopen.
Ik doe de lichten maar weer aan. Ik heb nog geen avondeten gehad, en snaai hapsnap wat naar binnen. Bel met deze en gene. Moet even delen. Een paar uur later lukt het me om de slaap te vatten.

    Er is een flinke hap uit de ochtend. Ik ben inmiddels weer, matig uitgerust, terug op mijn atelier. De grondverf lichtjes schuren, moet ik. En dan de echte verf erop. En daar weer spuitbus overheen, en daarna papier snijden en tussen glas plaatsen.

    Mijn telefoon klinkt. Weer een doorgestuurde app-oproep. Daarin:
Rellen 2.0
Morgen maken we kapot
neem alles en iedereen mee
CHAOS!!
De gekozen plek is deze keer aan de andere kant van mijn straat.

    Zin in een betere tijd dan deze.
Dingen kapot maken kan iedereen. Afbranden ook. Vandaag maak ik iets.
Achter de wolken verschijnt ooit weer een reeguboog. En moieit.

Loopfietser, verhaal, literatuur, Haarlem, Spaarne, loopfiets, Enkeling

Loopfietser

Loop liep gelopen. Fietsen had ook gekund, of met de bus, maar beweging is gezond. En bewegen doe ik weinig, zo achter mijn bureau. Dus loop ik. Vanochtend, met een spaarzaam zonnetje, naar mijn atelier. En nu, in het donker, terug naar huis.
Ver is het inmiddels niet meer. Links de bomen, de sloot, de sportvelden, rechts de rivier. Morgen is het illegaal om op dit tijdstip buiten te zijn. Maar nu kan het nog.
Veel mensen zijn er niet op de been. Meest maaltijdbezorgers. Drie scholieren, waarvan eentje met werkend achterlicht, halen me in. Uitgelaten zingen ze mee met een telefoon, iets van “Vannacht gaan we helemaal eraan”. Ik versta het maar deels, ik heb mijn eigen muziek bij me. Duister en dubby, zoals zo vaak.

    Daarna lijk ik de weg voor me alleen te hebben. Nee wacht, in de verte ontwaar ik een gestalte. Die beweegt langzamer dan ik en krijgt langzaam meer details. Een man met een capuchon over zijn hoofd is het, hij loopt links van zijn fiets. Af en toe zie ik het rood van de reflector als hij een straatlantaarn nadert.

    Lekke band natuurlijk. Lek gereden op een glasscherf. Of uiteindelijk van ouderdom gescheurd. Of het ventiel losgedraaid door een gare grapjas.
Zou ie al lang naast zijn fiets lopen? Kan zomaar. Loopt moeizaam, zo met twee handen naar één kant aan het stuur. Het treiterende geluid waarmee lege binnenband tegen buitenband floddert. De onbeschermde velg die elke oneffenheid in het wegdek naar de armen laat doortrillen. Dan wordt het al gauw een heel eind.

    De afstand tussen ons wordt kleiner. Ik heb de pas er flink in, hij minder. Hij slaat de hoek om en loopt over het trottoir verder. Technisch gezien is hij een voetganger. Ik sla ook af en nader hem nog steeds gestaag. Beter loop ik zo de rijweg op als ik hem inhaal. Het trottoir lijkt me wat smal voor man, anderhalve meter, man en fiets.
Als ik ter hoogte van de zorginstelling nog zo’n tien meter van hem verwijderd ben (De hoody blijkt donkerblauw, het rijwiel een herenfiets met krantenbezorgerstassen) slingert hij zijn rechterbeen over het zadel, verruilt het trottoir voor de weg en fietst rustig en zo te zien probleemloos verder. Bij het kruispunt zie ik hem rechts de hoek omslaan.

    Mijn brein eist per direct een verklaring. Want waarom loopt een man naast zijn fiets als hij geen lekke band heeft?

Omdat hij moe van het fietsen is geworden. (Maar van lopen naast je fiets word je eerder moe, dunkt me.)

Omdat hij moet telefoneren. (Dat kan ook al fietsend, bovendien heeft hij niks in zijn hand.)

Om zijn tempo te verlagen, omdat hij te vroeg voor zijn afspraak op de plek van bestemming is. (Daar was hij nog niet.)

Omdat hij zin heeft om van zijn werk naar zijn huis te wandelen, maar er achter kwam dat hij op de fiets was. (Beetje vergezocht.)

Omdat hij last van aambeien heeft en zijn achterste even rust gunt. (Wil ik me niet in verdiepen.)

    Verder kom ik niet. Maar, en, ook, waarom verruilt hij ineens het naast de fiets lopen voor daadwerkelijk fietsen? Heeft hij mij gehoord? Ik was binnen gehoorsafstand. Maar wat dan nog? Geneert hij zich voor zijn avondlijke fietswandelarij? Zo van, zometeen ziet die man dat ik heul geen lekke band heb maar slechts voor mijn eigen perverse plezier naast mijn uitstekend functionerende fiets loop? Is het iemand uit een ver land die pas sinds kort eigenaar ener fiets is, met spieren die meer op lopen dan op fietsen afgesteld zijn?

    Ik zou hem achterna willen gaan om antwoord op mijn vragen te eisen. Het zal niet gaan, hem haal ik niet meer in. Want hij is op de fiets. En ik loop.