Uitgewaaid, ingeblikt (1)

Haar bezwaar tegen deze onderneming heeft ze met krachtige slagen met de vlakke hand op het tafelblad kracht bijgezet. Niet! in de herfstvakantie. Niet! naar een Waddeneiland. En al helemaal niet!! zonder de wagen mee te nemen. De theelepeltjes rinkelden erbij in de kopjes.
    Toch zit ze deze oktoberochtend bij Evert achterop de huurtandem. Halfhartig meetrappend, een verbeten trek om de lippen, maar ze zit er. Dat heeft hem veel geduld en moeilijk waar te maken beloftes gekost, maar het moet, zal en gaat het waard zijn. Als om deze bewering te bevestigen snuift hij de koude zeelucht diep in en kijkt hij eens goed om zich heen. Hier reed hij vroeger, in het zitje voorop bij Moeder. Het bewust slecht onderhouden fietspad is nog steeds de enige manier waarop je toegang krijgt tot dit deel van het eiland. Lage begroeiing tot zover zijn oog reikt. De namen van de plaatselijke flora en fauna kent hij niet, hem gaat het meer om het geheel. Nou ja, die meeuwen haalt ie er nog wel uit. Hun gekrijs klinkt hem hier een stuk aangenamer in de oren dan thuis in de wijk. En dan die rust. Wat een rust. Daar is het hem om te doen. Uitwaaien.
    Of het nog ver is, haalt haar snerpige stem hem uit zijn overpeinzingen. Zeker niet, want kijk! daar is de houten paal met de verweerde rode vlag al. Daar houdt het pad op, en dan kun je zo door de duinen heen het strand op lopen.
‘We zijn ter plekke, Mathilda. En geen kip te bekennen!’ Hij maakt er een wijdse armzwaai bij maar onder de indruk is ze allerminst. Terwijl hij de tandem tegen de paal en voor de zekerheid toch maar op slot zet begint zij alvast bozig richting strand te benen. Dat peerachtige silhouet kent hij al vierentwintig jaar. Het met een touwtje onder de kin vastgeknoopte windhoedje is van recenter datum. Hij besluit haar een voorsprong te gunnen, en ervaart dan heel even de eenzaamheid die hij hier zoekt. Een paar dagen vergeten dat zijn baan volgend jaar niet meer bestaat. Ontspannen geblazen. Ontspannen Evert, zegt hij een paar keer hardop en is daar dan verwonderd over. Maar niemand die hem hoort, dus niemand die er om maalt. Zijn vrouw is inmiddels tussen zijn duim en wijsvinger ongeveer drie centimeter groot en hij begint haar voetstappen te volgen.
Al snel komt het grauwblauw van de zee tussen de duinen door schemeren. Daar is ze dan, de eeuwige Noordzee, met een kilometersbreed strand aan haar voeten. En toe maar, een wazig zonnetje wurmt zich door het grijze dek.
    Tijdens zijn afdaling naar het strand ziet hij hoe Mathilda iets opraapt van de waterlijn, en in haar verlengde, een booreiland. Dat was er vroeger nog niet. Het forse cluster windmolens daar links in zee ook niet. Kort sluit hij zijn ogen. Als hij ze opent is alles er nog. De zee, het brede strand, en zijn vrouw. De windmolens en het booreiland. En een auto die links zijn gezichtsveld inrijdt. Hij loopt verder het strand op en de terreinwagen komt in de verte voorbij. Terwijl hij op Mathilda afstevent verschijnt er een drietal nieuwe 4×4’s. Ditmaal passeren ze hem op een meter of tien. Er zitten gezinnen in, de kinderen achterin met schermgeknikte hoofdjes. Vanuit de achterste wagen wordt hij door een vrouw met een fluorfelle haarband loom toegewuifd. Zelf houdt hij de vuisten in de zakken. Nu pas merkt hij dat het strand over vrijwel de gehele breedte doorploegd is door bandensporen. Ondanks de venijnige kou begint hij te zweten.
    Een want met daarin een verweerde plastic Smurf opent zich voor hem. Echt iets voor haar om uitgerekend zoiets van een strand op te rapen. Met moeite onderdrukt hij de neiging haar hand van onderaf een schop te geven. In gedachten ziet hij de blauwe dwerg vliegen. ‘Zie je dat?’ vraagt hij haar. ‘Het lijkt hier godverdomme wel een snelweg! Zelfs hier!’ Samen kijken ze hoe een lichtblauw metallic 4×4 langs de branding scheert. Een zilte nevel daalt op hen neer. Ze kijkt hem geringschattend aan en hij weet wat ze gaat zeggen. Ze zegt: ‘Schreeuw toch niet zo. Mij lijkt het heerlijk. Zit je tenminste warm, met fijn de radio erbij aan. En je ziet nog es wat. Als we de wagen mee hadden genomen hadden wij dat ook gekund Evert. Maar jij, jij moest en zou zonodig zonder.’ Zonder een antwoord af te wachten draait ze zich om en begint terug naar de strandopgang te banjeren.