peulenpistool 1

First Person Shooter (1/2)

In de eerste fase schoot ik vrijwel alleen op de ramen van onze overburen. Mijn geschutspositie bevond zich op de zolderkamer van onze acht onder één kap woning. Vanonder het op een kier gezette kantelraam waren de rijtjeshuizen aan de overkant nou eenmaal het gemakkelijkste doelwit.

Het geluid vond ik het mooiste. Eerst de ploppende knal (of knallende plop) en kort daarop de harde, beetje zingende tik als het projectiel het glas raakte. Ik had munitie en tijd genoeg dus de beschietingen duurden vaak wel een half uur.

In die tijd hanteerde ik nog de oerversie van de erwtenschieter aka het peulvruchtpistool: een rolletje plakband met de onderkant van een ballon eraan vastgeplakt. Met een doosje gedroogde erwten van een half pond kon je wel even vooruit. Rolletje in de tot een O gevormde linkerhand klemmen, erwt erin laten vallen, die tussen duim en wijsvinger met ballon naar achteren trekken, mikken, loslaten.

Na een paar weken was ik wel uitgeplopt. Een laatste experiment waarbij ik een brandende strijker door het zolderraam wegschoot had een wel erg hoog gingnetgoedgehalte. Het wapen bracht ik weer terug tot een onschuldige bureau accessoire en ik ging me vermaken met andere zaken.

Maanden later kon wie goed keek een herinnering aan mijn peulenbombardementen in de voortuinen van onze overburen zien: Overal waren kleine plantjes met elk een stuk of zes ovaalvormige blaadjes opgeschoten.

peulenpistool 2

First Person Shooter (2/2)

Dik een jaar later logeer ik bij mijn dik een jaar oudere, straatwijze neef in Utrecht. Zijn vrienden Bertje (heeft al een tatoeage, van een rat!) en Zollie (zit bij de CAC, Crew Against Cops!) weten sterkere schietverhalen dan ik te vertellen. Ten eerste gebruiken zij geen ballon maar de afgeknipte vinger van een keukenhandschoen voor meer vuurkracht. Ten tweede hanteren zij fietskogeltjes in plaats van erwten. Daarmee kun je volgens hen met gemak de lamp van een lantaarnpaal kapot schieten. Dope. ‘We waren laatst in het Gifpark. Stond er een moedertje met echt zo een reet (Zollie houdt ter illustratie zijn handen een meter uit elkaar) over haar kinderwagen gebogen. Ik schoot ‘r zo peng, recht in d’r ass joh, tieren dat wijf!’

Ik weet genoeg. Zodra ik weer in Heerenveen ben fiks ik snel een paar keukenhandschoenen en fabriceer mijn peulenkatapult twee punt nul. Met een fietskogeltje kun je inderdaad een gaatje schieten in de kap van een straatlantaarn, ontdek ik. Weinig spectaculair, het licht blijft gewoon branden. Wel weet ik mijn partner in crime O., moge hij in vrede rusten, te interesseren in de peulenschieterij. Naast een merkstift hebben we nu ook steady een handvol erwten en een schieter op zak.

In de jassenkelder van de school mikken we op een colablikje dat we op een gasleiding hebben gezet. Ik mis, maar mijn ricocherende erwt laat een tl-buis in talloze scherfjes uiteenknallen. Een daad die ongestraft zal blijven.

Een paar weken later lopen O. en ik in een pauze onszelf en elkaar te vervelen. Het centrum van Heerenveen heeft ons weinig te bieden op deze grauwe maandagochtend. Boven ons steekt een groepje meeuwen helder af tegen de leigrijze regenbelovende lucht. Met meer daadkracht dan denkkracht halen we onze schieters te voorschijn en richten wat halfslachtig op deze toekomstige PVV logo’s. Ze vliegen hoog en snel. Ik mik en mis. O. kiest zijn doel en schiet zijn erwt en weer lijkt er niks te gebeuren. Totdat ineens een meeuw langzaam naar beneden begint te zigzaggen. Tot onze stomme verbazing klapt ie een paar meter vòòr ons hard op de autoweg. Laf maken we benen. Achteromkijkend zien we hoe het gewonde dier hardnekkig met één vleugel blijft flappen, waardoor hij zich steeds dichter naar de voorbijrijdende auto’s toe manoeuvreert. Mijn geweten knaagt zich een weg naar buiten. Ik sleur O. mee terug naar de plek des onheils. Hij trekt zijn winterjas uit en weet het bebloede beest er in te vouwen. Onderweg naar school pasen we ons alibi strak.

‘We zagen naast de school een gewonde vogel op straat liggen, meneer! We hebben hem maar direct meegenomen.’ De conrector is zichtbaar geroerd. De meeuw krijst zachtjes maar naar diens verhaal wordt niet geluisterd. Met de complimenten voor ons kordate en diervriendelijke optreden worden we naar de dichtstbijzijnde dierenarts gedirigeerd, gemiste lestijd geen enkel probleem.

Ook de dierendokter uit zijn tevredenheid over het feit dat er nog steeds zulke uit één stuk van het goede hout gesneden knapen in Friesland rondlopen. Wij knikken bescheiden. Hij neemt de verletzte vogel van ons over en verzoekt ons te wachten, hij zal doen wat hij kan. We wachten, in het gezelschap van een droevig ogende meneer die ons welwillend beglimlacht. Op schoot heeft hij een rillerig hondje wiens koppetje uit zo’n plastic toetertje steekt.

Een klein kwartiertje later verschijnt de dokter met een plechtige uitdrukking op zijn gezicht. Hij legt zijn harige hand op mijn schouder. ‘Ik heb gedaan wat ik kon’ zegt hij ernstig. ‘maar het dier heeft een gebroken vleugel. En dat betekent helaas einde oefening. Ik heb het in moeten laten slapen.’ Eén en al begrip, zijn we. Louter waardering, hebben we. Nadat de man andermaal ons karakter heeft geprezen staan we buiten. Het is inmiddels gaan regenen.

Zo zonde, verzucht O., ik hoop dat het bloed nog uit mijn jas wil.

sticker Friese vlag

Undercoverfriezinne

1. En waar kom jij eigenlijk vandaan, vraagt ze me, in haar keurig bijgepunte ABN.
Uit Amsterdam, antwoord ik naar waarheid.
Maar eh, kom je daar ook oorsprónkelijk vandaan? vraagt ze door. Haar ogen vernauwen zich tot spleetjes.
Nou, zeg ik, ik ben indertijd in Friesland opgegroeid, in Heerenveen.
Aha! klinkt het triomfantelijk, ik meende al een noordelijke tongval te bespeuren!

In mijn hoofd hoor ik:
– Niet lullig bedoeld hoor, maar volgens mij zit er iets bij je mond.
– Och hemel, inderdaad. Mijn excuses joh. Ik had me vanochtend dacht ik echt goed gewassen maar blijkbaar is er toch een stukje Fries blijven zitten. Het kan soms bliksems hardnekkig zijn.

2.
Wij mannen zitten aan de stamtafel en aan het bier. Het gaat over buitenlandse politiek. Hoe heet die premier van Japan ook alweer? Het wil ons maar niet te binnen schieten. Een hippe Amsterdame passeert ons onderweg naar de wc. Zeg meissie, bromt de oudste in ons gezelschap, weet jij misschien hoe de premier van Japan heet? We zitten omhoog!
Jazeker weet ik dat! juicht ze blij, (mijn Friesaccentherkenningsradar schiet onmiddelijk aan) Shinzo Abe!
Wij spreken onze waardering uit over haar parate kennis. Jullie mogen me alles vragen hoor, kirt ze koket en lichtjes aangeschoten, het hemd van m’n lijf!
Mijn herkenningsradar bevestigt een direct hit: er is subtiel maar desondanks ontegensprekelijk sprake van een Fries accent.
Ik heb wel een vraag voor je, zeg ik zoet maar vals. Waar precíés uit Friesland kom je vandaan?
Haar lach verdwijnt onmiddelijk. Haar schouders zakken naar beneden. Uit de buurt van Leeuwarden, geeft ze verslagen toe. Knap dat je dat kan horen. Want het is al héél lang geleden hoor! voegt ze er veronschuldigend aan toe.
Nou. Zo moeilijk was dat niet hoor, je hebt een stevig accent, sar ik nog even door.
Het is duidelijk genoeg geweest zo, haastig verdwijnt de undercoverfriezinne het toilet in.
Ik kijk mijn stamtafelgenoten triomfantelijk aan maar ons gesprekje is blijkbaar langs ze heen gegaan. Het zal wel iets Fries zijn.