In de eerste fase schoot ik vrijwel alleen op de ramen van onze overburen. Mijn geschutspositie bevond zich op de zolderkamer van onze acht onder één kap woning. Vanonder het op een kier gezette kantelraam waren de rijtjeshuizen aan de overkant nou eenmaal het gemakkelijkste doelwit.
Het geluid vond ik het mooiste. Eerst de ploppende knal (of knallende plop) en kort daarop de harde, beetje zingende tik als het projectiel het glas raakte. Ik had munitie en tijd genoeg dus de beschietingen duurden vaak wel een half uur.
In die tijd hanteerde ik nog de oerversie van de erwtenschieter aka het peulvruchtpistool: een rolletje plakband met de onderkant van een ballon eraan vastgeplakt. Met een doosje gedroogde erwten van een half pond kon je wel even vooruit. Rolletje in de tot een O gevormde linkerhand klemmen, erwt erin laten vallen, die tussen duim en wijsvinger met ballon naar achteren trekken, mikken, loslaten.
Na een paar weken was ik wel uitgeplopt. Een laatste experiment waarbij ik een brandende strijker door het zolderraam wegschoot had een wel erg hoog gingnetgoedgehalte. Het wapen bracht ik weer terug tot een onschuldige bureau accessoire en ik ging me vermaken met andere zaken.
Maanden later kon wie goed keek een herinnering aan mijn peulenbombardementen in de voortuinen van onze overburen zien: Overal waren kleine plantjes met elk een stuk of zes ovaalvormige blaadjes opgeschoten.