Uitgewaaid, ingeblikt (1)

Haar bezwaar tegen deze onderneming heeft ze met krachtige slagen met de vlakke hand op het tafelblad kracht bijgezet. Niet! in de herfstvakantie. Niet! naar een Waddeneiland. En al helemaal niet!! zonder de wagen mee te nemen. De theelepeltjes rinkelden erbij in de kopjes.
    Toch zit ze deze oktoberochtend bij Evert achterop de huurtandem. Halfhartig meetrappend, een verbeten trek om de lippen, maar ze zit er. Dat heeft hem veel geduld en moeilijk waar te maken beloftes gekost, maar het moet, zal en gaat het waard zijn. Als om deze bewering te bevestigen snuift hij de koude zeelucht diep in en kijkt hij eens goed om zich heen. Hier reed hij vroeger, in het zitje voorop bij Moeder. Het bewust slecht onderhouden fietspad is nog steeds de enige manier waarop je toegang krijgt tot dit deel van het eiland. Lage begroeiing tot zover zijn oog reikt. De namen van de plaatselijke flora en fauna kent hij niet, hem gaat het meer om het geheel. Nou ja, die meeuwen haalt ie er nog wel uit. Hun gekrijs klinkt hem hier een stuk aangenamer in de oren dan thuis in de wijk. En dan die rust. Wat een rust. Daar is het hem om te doen. Uitwaaien.
    Of het nog ver is, haalt haar snerpige stem hem uit zijn overpeinzingen. Zeker niet, want kijk! daar is de houten paal met de verweerde rode vlag al. Daar houdt het pad op, en dan kun je zo door de duinen heen het strand op lopen.
‘We zijn ter plekke, Mathilda. En geen kip te bekennen!’ Hij maakt er een wijdse armzwaai bij maar onder de indruk is ze allerminst. Terwijl hij de tandem tegen de paal en voor de zekerheid toch maar op slot zet begint zij alvast bozig richting strand te benen. Dat peerachtige silhouet kent hij al vierentwintig jaar. Het met een touwtje onder de kin vastgeknoopte windhoedje is van recenter datum. Hij besluit haar een voorsprong te gunnen, en ervaart dan heel even de eenzaamheid die hij hier zoekt. Een paar dagen vergeten dat zijn baan volgend jaar niet meer bestaat. Ontspannen geblazen. Ontspannen Evert, zegt hij een paar keer hardop en is daar dan verwonderd over. Maar niemand die hem hoort, dus niemand die er om maalt. Zijn vrouw is inmiddels tussen zijn duim en wijsvinger ongeveer drie centimeter groot en hij begint haar voetstappen te volgen.
Al snel komt het grauwblauw van de zee tussen de duinen door schemeren. Daar is ze dan, de eeuwige Noordzee, met een kilometersbreed strand aan haar voeten. En toe maar, een wazig zonnetje wurmt zich door het grijze dek.
    Tijdens zijn afdaling naar het strand ziet hij hoe Mathilda iets opraapt van de waterlijn, en in haar verlengde, een booreiland. Dat was er vroeger nog niet. Het forse cluster windmolens daar links in zee ook niet. Kort sluit hij zijn ogen. Als hij ze opent is alles er nog. De zee, het brede strand, en zijn vrouw. De windmolens en het booreiland. En een auto die links zijn gezichtsveld inrijdt. Hij loopt verder het strand op en de terreinwagen komt in de verte voorbij. Terwijl hij op Mathilda afstevent verschijnt er een drietal nieuwe 4×4’s. Ditmaal passeren ze hem op een meter of tien. Er zitten gezinnen in, de kinderen achterin met schermgeknikte hoofdjes. Vanuit de achterste wagen wordt hij door een vrouw met een fluorfelle haarband loom toegewuifd. Zelf houdt hij de vuisten in de zakken. Nu pas merkt hij dat het strand over vrijwel de gehele breedte doorploegd is door bandensporen. Ondanks de venijnige kou begint hij te zweten.
    Een want met daarin een verweerde plastic Smurf opent zich voor hem. Echt iets voor haar om uitgerekend zoiets van een strand op te rapen. Met moeite onderdrukt hij de neiging haar hand van onderaf een schop te geven. In gedachten ziet hij de blauwe dwerg vliegen. ‘Zie je dat?’ vraagt hij haar. ‘Het lijkt hier godverdomme wel een snelweg! Zelfs hier!’ Samen kijken ze hoe een lichtblauw metallic 4×4 langs de branding scheert. Een zilte nevel daalt op hen neer. Ze kijkt hem geringschattend aan en hij weet wat ze gaat zeggen. Ze zegt: ‘Schreeuw toch niet zo. Mij lijkt het heerlijk. Zit je tenminste warm, met fijn de radio erbij aan. En je ziet nog es wat. Als we de wagen mee hadden genomen hadden wij dat ook gekund Evert. Maar jij, jij moest en zou zonodig zonder.’ Zonder een antwoord af te wachten draait ze zich om en begint terug naar de strandopgang te banjeren.

Een afdwaling

Toch zeker driehonderd meter lager ligt de haarspeldbocht als een omgekeerde U op hem te wachten. Negen van die kronkels is ie nu al voorbijgeaarzeld. Deze moet het worden. Hij remt abrupt en staart naar beneden, in de diepte. Tussen de kolkende woede daar jeukt een hardnekkige twijfel.
    Het dorp in zou ze, zei ze. Maar ondertussen natuurlijk weer bellen met die gesjeesde badmeester van d’r. Met zijn stierennek en zijn geoliede haren. En zij maar denken dat hij niks in de gaten heeft. Hij knijpt even hevig in zijn van hoogwaardig carbon vervaardigde stuur. Geef jij nog wel om mij?, heeft ze hem gevraagd. Of alleen maar om dat fucking fietsen van je? Hij vindt het flauwekul. Ja, hij steekt veel tijd in zijn passie. Bijna al zijn tijd, eigenlijk. Maar wat is er mooier dan fietsen, je fiets onderhouden en op vakantie de Tour na te fietsen? Het zijn toch elk jaar weer schitterende streken? Zoals hier, in de Rougonne. Voor haar zijn er volop boetiekjes vol vrouwenfrutsels. En wees eerlijk, na drieëntwintig jaar huwelijk is het toch al heel wat dat ie überhaupt nog ergens passie voor heeft. Nee, maar zij. Middenin zijn vakantie, en ze wèèt hoe belangrijk die voor hem is, vertelt ze hem dat het over is. Ze wil die zwembadkoning bij d’r in laten trekken. Met z’n begrip, z’n aandacht en zijn inlevingsvermogen. Of hij bij thuiskomst gelijk z’n biezen wil pakken. Welke biezen? Wielerwijsheid, een encyclopedische kennis van het cyclisme, dat heeft hij verzameld. Villa, wagens, lopende rekening en liggende gelden zijn van haar. Mag hij zeker bij zijn bejaarde ouders in Kaakhorn intrekken. In het schuurtje slapen, wordt dat. Dat nooit. Maar dit, dit is wel erg definitief.
    Zijn afscheidsbrief geeft de doorslag. Dat met theatrale hanenpoten volgekraste A4-tje. Het ligt op de keukentafel van hun vakantiehuisje vol verwijten op haar terugkeer te wachten. Wat moet ie dan? Schat, het was een grap, ha ha? Er is geen weg terug, zoveel is duidelijk.
    Met een vormelijk gebaar neemt hij zijn helm af en werpt die in het struikgewas. Daarna draait hij de schoenplaatjes onder zijn schoenen vandaan. Controleert de batterij van zijn telefoon en steekt die terug in het zakje op zijn rug. Neemt een reuzeslok Chateau Lagrave uit zijn bidon en gooit die in dezelfde richting als zijn helm.
De laatste auto reed hem een kwartier geleden voorbij. Hij luistert ingespannen. Alleen het gekwetter van bergsnip en kogelwiek, of hoe ze allemaal ook mogen heten. Tijd voor zijn laatste ronde.
    Hij zet aan en schakelt razendsnel door de versnellingen. Zo hard als dit is ie nog nooit afgedaald. De afzetting komt hem in noodtempo tegemoet. Een gietijzeren railing in potige betonblokken verzonken. Nou niet wèèr halverwege in de remmen en het stuur naar links. Nee, voluit door en recht in de bodem van die omgekeerde U mikken. Secondes voordat ie het blok raakt laat hij zijn stuur los, gaat op de pedalen staan en spreidt zijn armen. Een rotklap. De fiets blijft grotesk verbogen achter, hijzelf snijdt hoog door de lucht. Even lijkt zijn snelheid groot genoeg om als een zweefvlieger zonder vlieger verder te glijden. Maar dan grijpt de zwaartekracht zijn lijf en trekt het naar beneden. Waar hij de dood verwacht vindt hij een potige spar. In een reflex grijpt hij in het geboomte en krijgt warempel grip. Takken en bladeren slaan hem en schuren hem rauw maar zijn val komt tot stilstand. De boomtop die hem gevangen heeft zwiept wild heen en terug en vindt dan weer zijn balans.
Met witte knokkels omklemt hij de schriele stam, zijn voeten trillend op een zijtak. Voorzichtig monstert hij de schade. Broek en shirt gescheurd en overal schaafwonden, maar het lijf lijkt intact. Om hem heen een vale vlakte en hoog boven hem de Col, waar Sancho Mitrita een maand geleden nog een kansloze ontsnapping waagde.
    Hij kàn zich nog uit de boom storten natuurlijk. Beneden zich ziet ie talloze takken en daaronder de rotsige bodem. Zul je zien dat hij zich alsnog een dwarslaesie valt. Hij is uit zijn zweefduik in de enige boom in de omtrek gevallen. Had ie het zo gewild, was het hem niet gelukt. Met een kakelvers aanvoelende voorzichtigheid begint hij tak voor tak de woudreus af te dalen.

Op Kop

Iets neerzetten

Andere mannen fietsen anders. Dat zie ik vanaf mijn bankje, als ze voorbij komen denderen. Andere mannen gaan om te beginnen niet met elkaar een stukje fietsen. Ze rennen wiel, en wel in groepsverband. Een stukje fietsen vinden ze voor mietjes.
Andere mannen doen het voor de sport. Op hun hoofd dragen ze een plastic helmpje en een te grote zonnebril, om hun kont een spandex hautnah maillotje. Winddicht jasje, wielrenschoentjes, een en ander veelal in fluoriscerende tinten.
Andere mannen kijken tijdens het fietsen naar de kont van de man voor zich. Behalve degene die voorop rijdt, de kopman noemen ze die. Die kijkt strak vooruit. En af en toe even snel op zijn fietscomputertje of ze goed op koers liggen. Koersen, noemen andere mannen het ook wel, een stukje fietsen.
Als andere mannen tijdens het koersen dorst hebben, koersen ze gewoon door. Dan trekken ze al koersend hun bidon uit de houder. Een bidon is een plastic flesje met een soort speentje eraan.
Als de kopman mij ziet aankomen op een smal weggetje waarschuwt hij de andere mannen. Tegenligger!! Tegenliggers zijn objecten die ontweken dienen te worden. Anders dreigt een ongeluk, andere mannen noemen dat een valpartij. Een valpartij haalt het tempo van de koers enorm omlaag en dient daarom vermeden te worden.
Ze willen presteren, immers, de mannen. Ze zijn iets aan het neerzetten.

Misschien is dat wel het verschil tussen mij en andere mannen. Ik presteer niet. Ik zet niets neer. Ik zet mezelf neer op bankjes. Met een thermoskan thee en een stapel boterhammen. Ik heb hetzelfde aan als wat ik aanheb als ik niet fiets. Wanneer het koud is zet ik er een muts bij op. En als de ruggen van mijn handen beginnen te barsten een paar wanten.
Tijdens het aantrekken van mijn jas bedenk ik ruwweg welke kant ik op zal rijden. In mijn oren een verzameling muziek waarvan ik weet dat je er lekker op kunt fietsen.
Mijn fiets heeft ook een computertje. De batterij is leeg, sinds drie jaar. Of daaromtrent, ik heb dat niet precies bijgehouden.
Tijdens het fietsen kijk ik om mij heen. Als ik iets interessants zie stap ik af. Soms maak ik er een foto van. Landende zweefvliegers. Een eenzame koe. Een spelfout in een opschrift. Andere mannen.
Vaak stap ik af omdat ik een verleidelijk bankje zie staan. Ik ben laatst een stuk omgereden, omdat ik daar nog een tof bankje wist te liggen. Al zit ik nog maar 10 minuten op de fiets, als ik een fijn bankje tref maak ik er tijd voor. Bij voorkeur vol in de winterzon, armen gespreid, handen losjes over de rugleuning. Heerlijk.
Laatst ging ik een stukje fietsen, heb ik op in totaal zeven bankjes gezeten. Een nieuw persoonlijk record. Andere mannen zie ik dat niet zo snel even doen.

bed

Echt slapen doe je pas

Ik bevind me in de slaapkamer van een jonge vrouw. Het is een benauwd kamertje, met schuine wanden en net genoeg ruimte voor een klein bureautje en een bescheiden tweepersoonsbed. De vrouw en ik kijken samen naar het bed. De matras is ontdaan van haar beddegoed en toont onbeschaamd vochtplekken zo groot als reddingsboeien.

‘Ik denk dat ik de matras toch maar niet meeneem’ open ik.
‘Ik had er anders wel op gerekend… Zo zadel ik mijn huisgenoot er mee op’ antwoordt de vrouw die overmorgen voor een jaar naar New York vertrekt.
Ik stel voor om de matras samen naar beneden en de tuin in te dragen. Dan hoeft de huisgenoot in kwestie maar een paar meter te sjouwen voordat het grof vuil langskomt. De vrouw ziet mijn voet bij stuk en stemt toe.

Weer boven halen we eerst de lattenbodems eruit. Onder het bed ligt het stof van jaren als grijze watten bijeen. De vrouw gaat beneden schroevendraaiers halen. Ik stap in het stof. In de vensterbank staan portretten van een oosterse goeroe en spirituele parafernalia. Een ingelijste opsomming vermeldt 10 redenen waarom de vrouw de moeite waard is, in dameshandschrift. Een zwarte kat loopt naar binnen en informeert klaaglijk naar diens verdwenen ligplek.

De vrouw stapt bij me in bed en begint te schroeven. Ik vang schroefjes op en duw en trek waar nodig. Even later staat het bed onttakeld tegen de muur.
Beneden overhandig ik haar 2 versgepinde bankbiljetten. Uit een la komt haastig geleend wisselgeld.
Nu nog een matras.

Gevoelige plaat

Gevoelige plaat

Het park ligt als een groene buffer tussen de naoorlogse flatwijk en een strook oudere, mooiere en prijziger bebouwing. Ik zit er op een bankje en Svea zit in de kinderwagen. De herfstbladeren laten zich als mellow kamikazes uit de bomen vallen en vormen samen een roodbruin tapijtje. Een grijsaard in een felblauwe jas komt aangelopen met een voorzichtige, tastende tred die bij zijn leeftijd past. Om zijn nek een camera met een serieus ogende lens. Hij houdt zijn pas in. Je moet niet te veel genieten hoor! zegt hij met zachte stem. Ik versta hem niet. Hij zegt het nog eens en ik beloof niet teveel te zullen genieten. Of hij een foto van mijn dochter mag maken, vraagt hij schuchter. Ze ziet er inderdaad prachtig uit. Haar koperkleurige haartjes glanzen in het gefilterde licht. Zolang u die maar niet op Facebook zet, antwoord ik. Doen mensen dat dan? Nee, nee, hij zou zoiets nooit doen. Dan vind ik het goed. Hij bedankt me, rommelt wat met zijn lens en maakt een foto. Ik maak een grapje maar hij lijkt me niet te horen. Op de achterkant van zijn toestel laat hij me mijn dochter zien. Hij bedankt me nogmaals en loopt dan verder. Die meneer die maakte een foto van jou he, zeg ik tegen Svea. Ik til haar uit de kinderwagen en laat haar op mijn knieën staan.
    Uit mijn ooghoek zie ik hoe de man een tiental meters verderop peinzend stilstaat en dan aarzelend weer onze kant op komt. Ik begin alvast na te denken over mijn antwoord op zijn vraag of hij nog een foto mag maken. In plaats daarvan zegt hij: Meneer, ik heb een voorstel. Morgen kan ik een vergrote afdruk laten maken van deze foto. Die kunt u dan overmorgen gratis bij me op komen halen. Dan geef ik u mijn adres. De gevoelige bleekblauwe ogen achter het degelijk montuur kijken me verwachtingsvol aan. Ik denk na en hoor een blaadje vallen. Dat moet ik even met mijn vriendin overleggen, antwoord ik lafhartig. Denkt u er anders nog maar rustig over na. Ik zal u wel mijn adres geven, dat is Oslostraat nummer 67. Het is hier vlak in de buurt. Hij herhaalt het adres. Ik herhaal het adres. U moet maar kijken hoor meneer. Ik beloof te zullen kijken. Ik bedank hem. Hij loopt weer weg en keert dit keer niet meer terug.
Ik haal mijn eigen camera uit een jaszak tevoorschijn en maak een paar foto’s van Svea.

Miseryland

In de ruiten van de flats tegenover ons huis wordt een voor zover ik kan beoordelen prima wolkenhemel weerspiegeld. Dat zou zomaar eens een prachtige zonsondergang kunnen worden. Ik besluit die vanuit een beter gezichtspunt te bekijken en grijp naar mijn fietssleutels. Het duurt nog wel een uur voordat het echt donker wordt en een stuk verderop, tegen Schiphol aan, weet ik een uitstekend bankje hiervoor. Met wat sferische muziek op mijn hoofd de dag overdenken, een wijds uitzicht overziend, heerlijk. De route er heen is ook mooi. Eerst langs een boerderij, en dan dwars door een golfbaan en via twee door een snelweg van elkaar gescheiden parken.
    Als ik het terrein van de golfbaan heb doorkruist ontwaar ik bij de t-splitsing in de verte iets wits en wat beweging. Dichterbij gekomen zie ik een spierwitte noodkeet en vorkheftrucks, vrachtwagens en ander rijdend materiaal. Volgens mij wordt hier iets afgebouwd. Ik sla linksaf en passeer een met stalen pijpen afgeladen vrachtwagen, zo breed dat ik moet afstappen om naast de weg een stukje door de modder te lopen. Daarna is mijn weg vrij, en via een houten bruggetje rijd ik verder. Het anders zo rustige park staat vol met enkele tientallen tenten en tentjes, podia en andere bouwsels. Hele rijen portaloos en zeikzuilen, prullenbakken, recyclepunten, vlaggen, informatieborden, pallets, generatoren. Afval. En daar tussendoor stofwolken opwerpend materieel, waarbij het vooral voor de rondscheurende heftrucks met hun mij altijd aan mammoeten doen denkende punten oppassen is. Dan zie ik het eerste bord met “Mysteryland” erop. Hier stonden dus gister nog hordes mensen hard te gaan op house en techno. Het heeft wel iets, op deze manier te laat komen voor een feest.
    Ik besluit mijn voorgenomen route te wijzigen en het terrein wat verder te verkennen. Opvallend is dat de normaal gesproken op dit tijdstip aanwezige joggers, fietsers en krav maga beoefenaars het vandaag laten afweten. Ze zullen wel weten dat het nu een zootje in het park is en daarom verstek geven. Ik ben de enige hier op een fiets, en zo te zien ook de enige die niet aan het werk is. Op de één of andere manier voel ik me niet helemaal op mijn gemak en denk ik elk moment een “Hee! Wat moet dat daar?!” te kunnen verwachten. Onzin natuurlijk, het festival is afgelopen, het park is weer voor iedereen toegankelijk. Onderweg verbaas ik me over de logistiek die nodig is om zo’n evenement te organiseren. In feite wordt er voor een paar dagen een stad uit de grond gestampt, knap hoor. Na geconstateerd te hebben dat er geen hoekje van het park onbenut is gelaten besluit ik om maar es naar het bankje te fietsen voordat de zon zijn ondergang zonder mij beleeft. Aan de rand van het park aangekomen bemerk ik dat het fietspad dat ik daartoe wil nemen afgesloten is. Dat hebben ze zeker nog per ongeluk dicht gelaten. Is nu natuurlijk nergens meer voor nodig.
    Dan maar via de route langs de evenementenhal eruit. Interessant, ze hebben een soort stalen slurf gemaakt om de mensen het terrein op te loodsen. Onderweg: nog meer afval, een hoody hier, een pot gel daar. Een ananas. Ook staat er vreemd genoeg een achtergelaten rollator. De helende werking van muziek? Ik fiets naar de uitgang. Er is echt helemaal niemand hier, een wonderlijk gevoel. Verderop wordt mij de toegang versperd door een stevig stalen hek. Even voelen, op slot natuurlijk. Vaag. Ze hadden toch beter alle in- slesj uitgangen open kunnen zetten? Terug dan maar weer, langs rollator, ananas, pot gel, hoody. Aan de overkant van de snelweg, in het andere park, zal ik er vast wèl uit kunnen. Vòòr de fietsbrug is het een druk gewriemel van heftrucks, uitkijken dus. Een bestuurder houdt even voor me stil, in de cabine gaat een hand omhoog, ik groet dankbaar terug.
    Als ik via de fietsbrug, onder een half afgebroken toegangspoort door, de snelweg ben overgestoken, zie ik dat het festivalterrein aan deze kant gewoon verder gaat. Links weet ik een steil naar beneden lopend paadje wat mij naar mijn bestemming zal leiden. Ik zet routineus de afdaling in, maar moet stevig in de remmen om niet op een hek te klappen. En ook in de verte zie ik meerdere met plastic omspannen 3 meter hoge barrières staan. De vertrekmogelijkheden raken wat uitgeput, maar ik weet er nog een paar. Ik sla rechtsaf en passeer allerlei bouwsels, waaronder de voormalige merchandise tent, stapels kratten vol met frisdrank en meer werklui die de boel aan het afbreken zijn. Verderop moet ik me langs een grote dampende vrachtwagen wurmen waarin zo te ruiken de inhoud van de zeikzuilen wordt verzameld. Eenmaal voorbij het gevaarte kom ik als snel bij weer een barrière, en daarna bij de volgende. Inmiddels is me duidelijk dat het park aan alle kanten, behalve die waardoor ik naar binnen ben gekomen, is afgesloten. Lekker handig.
    Voor de tweede keer passeer ik rakelings de urinewagen, en ook de heftruckchauffeurs, waarbij ik mezelf een doelbewuste houding probeer aan te meten. Die zonsondergang schiet er bij in, maar belangrijker is dat ik zo weer buiten ben, want ik wil er uit. Ik sla de weg in waardoor ik het park binnen ben gekomen, maar ontdek tot mijn schrik dat in de tussentijd ook deze laatste ontsnappingsroute is versperd. En degelijk ook, het houten bruggetje is afgesloten door een hek met een slot. Waarschijnlijk heeft het hier maar kort open gestaan, om werkverkeer te laten passeren, en is het park nu aan alle kanten afgegrendeld. Ik voel me als een rat die een koelcel in is gesneakt toen de kok wat ging pakken en die nu radeloos opgesloten zit. Zo ben ik in mijn eigen Mysteryland beland, waarbij het grootste mysterie is: Hoe kom ik er uit?
    Het begint al aardig te schemeren. Ik zie voor me hoe ik de nacht doorbreng op het verlaten terrein. Tenten genoeg. En portaloos ook. Uit achtergelaten kledingstukken knoop ik een slaapzak, een ananas als hoofdkussen. En als ik dorst heb grijp ik wel zo’n fles frisdrank. Terwijl ik slaap wordt de tent geruisloos om me heen afgebroken en ik word pas wakker als ik voel hoe de dikke profielbanden van een reuzentruck me langzaam maar zeker in de zwarte modder drukken. Nee, zo ver moet ik het niet laten komen. Ik rijd op één van de weinige niet in een voertuig actieve mannen af, die met een overall aan en een bouwhelm op iets met buizen op een vrachtwagen staat te doen. Dat ik maar een onschuldige passant ben en of hij weet hoe ik eruit moet komen. “Of ’t oek met de fiets kan wee’k nie moar wie goan d’r ollemoal rechts aan die kante uut” meldt hij, en wijst met zijn duim naar het park aan de andere kant van de weg.
    Weer passeer ik de heftrucks, en er worden geen handen meer opgestoken. De lucht kleurt inmiddels knap donker. Ik sla rechtsaf een smal paadje in, en kom in een bossig achterafgebiedje waarin een uitgewoond en ondergetagd autowrak staat. Er hangen lichtjes in de bomen maar ze branden niet. Unheimisch. Rechtsaf zei de man, maar nergens zie ik een uitgang. Verderop zitten twee hippige vrouwen in een golfkarretje te praten met een surfer zonder plank. Zij weten vast hoe en wat. Ik kom langszij en wacht netjes op mijn beurt. Het gesprek wordt ongehaast afgemaakt waarna ik opnieuw, nu wat bedremmeld, naar de uitgang vraag. Het is iets als: daar verderop rechts de parkeerplaats in, voor de eerste tent langs, links aanhouden en dan rechtdoor. De komende dagen kan ik dit gebied maar beter mijden, adviseert dame 1. En of ik uitkijk voor passerende voertuigen, die willen nog wel es wat roekeloos rijden, waarschuwt dame 2. Boordevol begrip knik ik. Na het beschreven parcours afgelegd te hebben zie ik dan eindelijk een verlossend bord met UITGANG er op en een oranje slagboom. Dicht weliswaar, maar met de fiets kan ik er godzijdank omheen. Ik klik de dynamo op mijn voorband, zucht en adem diep de avondlucht in. Ik ben weer vrij.