Miseryland

In de ruiten van de flats tegenover ons huis wordt een voor zover ik kan beoordelen prima wolkenhemel weerspiegeld. Dat zou zomaar eens een prachtige zonsondergang kunnen worden. Ik besluit die vanuit een beter gezichtspunt te bekijken en grijp naar mijn fietssleutels. Het duurt nog wel een uur voordat het echt donker wordt en een stuk verderop, tegen Schiphol aan, weet ik een uitstekend bankje hiervoor. Met wat sferische muziek op mijn hoofd de dag overdenken, een wijds uitzicht overziend, heerlijk. De route er heen is ook mooi. Eerst langs een boerderij, en dan dwars door een golfbaan en via twee door een snelweg van elkaar gescheiden parken.
    Als ik het terrein van de golfbaan heb doorkruist ontwaar ik bij de t-splitsing in de verte iets wits en wat beweging. Dichterbij gekomen zie ik een spierwitte noodkeet en vorkheftrucks, vrachtwagens en ander rijdend materiaal. Volgens mij wordt hier iets afgebouwd. Ik sla linksaf en passeer een met stalen pijpen afgeladen vrachtwagen, zo breed dat ik moet afstappen om naast de weg een stukje door de modder te lopen. Daarna is mijn weg vrij, en via een houten bruggetje rijd ik verder. Het anders zo rustige park staat vol met enkele tientallen tenten en tentjes, podia en andere bouwsels. Hele rijen portaloos en zeikzuilen, prullenbakken, recyclepunten, vlaggen, informatieborden, pallets, generatoren. Afval. En daar tussendoor stofwolken opwerpend materieel, waarbij het vooral voor de rondscheurende heftrucks met hun mij altijd aan mammoeten doen denkende punten oppassen is. Dan zie ik het eerste bord met “Mysteryland” erop. Hier stonden dus gister nog hordes mensen hard te gaan op house en techno. Het heeft wel iets, op deze manier te laat komen voor een feest.
    Ik besluit mijn voorgenomen route te wijzigen en het terrein wat verder te verkennen. Opvallend is dat de normaal gesproken op dit tijdstip aanwezige joggers, fietsers en krav maga beoefenaars het vandaag laten afweten. Ze zullen wel weten dat het nu een zootje in het park is en daarom verstek geven. Ik ben de enige hier op een fiets, en zo te zien ook de enige die niet aan het werk is. Op de één of andere manier voel ik me niet helemaal op mijn gemak en denk ik elk moment een “Hee! Wat moet dat daar?!” te kunnen verwachten. Onzin natuurlijk, het festival is afgelopen, het park is weer voor iedereen toegankelijk. Onderweg verbaas ik me over de logistiek die nodig is om zo’n evenement te organiseren. In feite wordt er voor een paar dagen een stad uit de grond gestampt, knap hoor. Na geconstateerd te hebben dat er geen hoekje van het park onbenut is gelaten besluit ik om maar es naar het bankje te fietsen voordat de zon zijn ondergang zonder mij beleeft. Aan de rand van het park aangekomen bemerk ik dat het fietspad dat ik daartoe wil nemen afgesloten is. Dat hebben ze zeker nog per ongeluk dicht gelaten. Is nu natuurlijk nergens meer voor nodig.
    Dan maar via de route langs de evenementenhal eruit. Interessant, ze hebben een soort stalen slurf gemaakt om de mensen het terrein op te loodsen. Onderweg: nog meer afval, een hoody hier, een pot gel daar. Een ananas. Ook staat er vreemd genoeg een achtergelaten rollator. De helende werking van muziek? Ik fiets naar de uitgang. Er is echt helemaal niemand hier, een wonderlijk gevoel. Verderop wordt mij de toegang versperd door een stevig stalen hek. Even voelen, op slot natuurlijk. Vaag. Ze hadden toch beter alle in- slesj uitgangen open kunnen zetten? Terug dan maar weer, langs rollator, ananas, pot gel, hoody. Aan de overkant van de snelweg, in het andere park, zal ik er vast wèl uit kunnen. Vòòr de fietsbrug is het een druk gewriemel van heftrucks, uitkijken dus. Een bestuurder houdt even voor me stil, in de cabine gaat een hand omhoog, ik groet dankbaar terug.
    Als ik via de fietsbrug, onder een half afgebroken toegangspoort door, de snelweg ben overgestoken, zie ik dat het festivalterrein aan deze kant gewoon verder gaat. Links weet ik een steil naar beneden lopend paadje wat mij naar mijn bestemming zal leiden. Ik zet routineus de afdaling in, maar moet stevig in de remmen om niet op een hek te klappen. En ook in de verte zie ik meerdere met plastic omspannen 3 meter hoge barrières staan. De vertrekmogelijkheden raken wat uitgeput, maar ik weet er nog een paar. Ik sla rechtsaf en passeer allerlei bouwsels, waaronder de voormalige merchandise tent, stapels kratten vol met frisdrank en meer werklui die de boel aan het afbreken zijn. Verderop moet ik me langs een grote dampende vrachtwagen wurmen waarin zo te ruiken de inhoud van de zeikzuilen wordt verzameld. Eenmaal voorbij het gevaarte kom ik als snel bij weer een barrière, en daarna bij de volgende. Inmiddels is me duidelijk dat het park aan alle kanten, behalve die waardoor ik naar binnen ben gekomen, is afgesloten. Lekker handig.
    Voor de tweede keer passeer ik rakelings de urinewagen, en ook de heftruckchauffeurs, waarbij ik mezelf een doelbewuste houding probeer aan te meten. Die zonsondergang schiet er bij in, maar belangrijker is dat ik zo weer buiten ben, want ik wil er uit. Ik sla de weg in waardoor ik het park binnen ben gekomen, maar ontdek tot mijn schrik dat in de tussentijd ook deze laatste ontsnappingsroute is versperd. En degelijk ook, het houten bruggetje is afgesloten door een hek met een slot. Waarschijnlijk heeft het hier maar kort open gestaan, om werkverkeer te laten passeren, en is het park nu aan alle kanten afgegrendeld. Ik voel me als een rat die een koelcel in is gesneakt toen de kok wat ging pakken en die nu radeloos opgesloten zit. Zo ben ik in mijn eigen Mysteryland beland, waarbij het grootste mysterie is: Hoe kom ik er uit?
    Het begint al aardig te schemeren. Ik zie voor me hoe ik de nacht doorbreng op het verlaten terrein. Tenten genoeg. En portaloos ook. Uit achtergelaten kledingstukken knoop ik een slaapzak, een ananas als hoofdkussen. En als ik dorst heb grijp ik wel zo’n fles frisdrank. Terwijl ik slaap wordt de tent geruisloos om me heen afgebroken en ik word pas wakker als ik voel hoe de dikke profielbanden van een reuzentruck me langzaam maar zeker in de zwarte modder drukken. Nee, zo ver moet ik het niet laten komen. Ik rijd op één van de weinige niet in een voertuig actieve mannen af, die met een overall aan en een bouwhelm op iets met buizen op een vrachtwagen staat te doen. Dat ik maar een onschuldige passant ben en of hij weet hoe ik eruit moet komen. “Of ’t oek met de fiets kan wee’k nie moar wie goan d’r ollemoal rechts aan die kante uut” meldt hij, en wijst met zijn duim naar het park aan de andere kant van de weg.
    Weer passeer ik de heftrucks, en er worden geen handen meer opgestoken. De lucht kleurt inmiddels knap donker. Ik sla rechtsaf een smal paadje in, en kom in een bossig achterafgebiedje waarin een uitgewoond en ondergetagd autowrak staat. Er hangen lichtjes in de bomen maar ze branden niet. Unheimisch. Rechtsaf zei de man, maar nergens zie ik een uitgang. Verderop zitten twee hippige vrouwen in een golfkarretje te praten met een surfer zonder plank. Zij weten vast hoe en wat. Ik kom langszij en wacht netjes op mijn beurt. Het gesprek wordt ongehaast afgemaakt waarna ik opnieuw, nu wat bedremmeld, naar de uitgang vraag. Het is iets als: daar verderop rechts de parkeerplaats in, voor de eerste tent langs, links aanhouden en dan rechtdoor. De komende dagen kan ik dit gebied maar beter mijden, adviseert dame 1. En of ik uitkijk voor passerende voertuigen, die willen nog wel es wat roekeloos rijden, waarschuwt dame 2. Boordevol begrip knik ik. Na het beschreven parcours afgelegd te hebben zie ik dan eindelijk een verlossend bord met UITGANG er op en een oranje slagboom. Dicht weliswaar, maar met de fiets kan ik er godzijdank omheen. Ik klik de dynamo op mijn voorband, zucht en adem diep de avondlucht in. Ik ben weer vrij.